In dit hoofdstuk geven wij aanbevelingen voor een aantal specifieke situaties of verrichtingen in de huisartsen- en verloskundigenpraktijk.

Steriel werken

Aanbevelingen steriel werken

  • Maak een inschatting of steriel werken geïndiceerd is voorafgaand aan een invasieve ingreep (een chirurgische of verloskundige handeling).
  • Gebruik bij steriel werken steriele handschoenen en steriel instrumentarium. Desinfecteer de huid, creëer en handhaaf een steriel veld. Volg een standaard procedure, waarbij de ingreep niet wordt onderbroken.
  • Bij het hechten van een ongecompliceerde snijwond bij een immunocompetente patiënt volstaat ‘schoon werken’ en kan dus gehecht worden met niet-steriele handschoenen. In alle andere gevallen moet de huisarts of verloskundige afwegen of steriel werken nodig is.

Achtergrondinformatie steriel werken

Het werken met steriele materialen (bijvoorbeeld steriel instrumentarium of steriele handschoenen) draagt bij tot aseptisch handelen. Aseptisch handelen omvat alle maatregelen om het overbrengen van lichaamsvreemde bacteriën (besmetting) te vermijden.

Steriel werken omvat het gebruik van steriele handschoenen en steriel instrumentarium, desinfectie van de huid en het creëren en handhaven van een steriel veld. Er wordt een standaard procedure gevolgd, die niet wordt onderbroken. Steriele handschoenen zijn niet nodig als een no touch-techniek op een adequate manier kan worden toegepast.

Steriel werken is bij bepaalde ingrepen nodig om bijvoorbeeld een wondinfectie of late bacteriemie te voorkomen. De huisarts of verloskundige maakt een inschatting of steriel werken geïndiceerd is. Zowel patiëntgebonden factoren als een bepaald type ingreep kunnen het risico op infectie verhogen.
Voorbeelden van patiëntgebonden factoren zijn een hoge leeftijd, comorbiditeit (zoals diabetes mellitus) en het gebruik van immunosuppressiva.
Voorbeelden van factoren die samenhangen met de ingreep én die een verhoogd risico op infectie kunnen geven zijn: de grootte en diepte van de excisie, lokalisatie van de excisie (oor, neus of onderste extremiteit), excisie van een huidmaligniteit (basaalcelcarcinoom of plaveiselcelcarcinoom).
Andere factoren die de wondgenezing kunnen beïnvloeden, zijn perifeer arterieel vaatlijden, neuropathie en gebruik van anticoagulantia.

Het kan lastig zijn om te bepalen bij welke ingrepen steriel werken nodig is. Een vasectomie is een voorbeeld uit het bijzonder aanbod van de huisarts waarbij steriel werken altijd noodzakelijk is. Voor het hechten van een oppervlakkige snijwond bij een immunocompetente patiënt volstaat schoon werken.
Soms is steriel werken geïndiceerd, maar in de praktijk niet haalbaar. Overweeg dan verwijzing naar de tweede lijn, zeker als het gaat om een electieve ingreep.
Bij invasieve ingrepen moet er in elk geval altijd zo schoon mogelijk gewerkt worden. Schoon werken betekent minimaal:

  • desinfectie van de huid;
  • gebruik van steriel instrumentarium;
  • gebruik van schone niet-steriele handschoenen;
  • volgen van een standaard procedure, waarbij de ingreep niet wordt onderbroken.5,6,12

Infecties bij de hulpverlener

Hulpverleners met een infectie kunnen een besmettingsbron zijn voor patiënten en collega’s. Bij bepaalde infecties moet de hulpverlener een risico-inschatting maken en zo nodig aanvullende maatregelen nemen om besmetting van patiënten te voorkomen.

Aanbevelingen infecties bij de hulpverlener

Wanneer de zorgverlener zelf een specifieke besmettelijke infectie heeft:

  • overweeg om geen patiënten te behandelen;
  • overweeg om contact te vermijden met immuungecompromitteerde patiënten en pasgeborenen;
  • overweeg het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen om overdracht van micro-organismen naar de patiënt te voorkomen;
  • pas de algemeen gebruikelijke hygiënemaatregelen toe zoals persoonlijke hygiëne en handhygiëne.

Achtergrondinformatie infecties bij de hulpverlener

Een hulpverlener met een infectie kan een besmettingsbron zijn voor patiënten en collega’s. Bij bepaalde infecties moet de hulpverlener een risico-inschatting maken en zo nodig aanvullende maatregelen nemen om besmetting van patiënten te voorkomen. Voorbeelden van aanvullende maatregelen zijn: afzien van het zelf behandelen van patiënten of contact vermijden met risicogroepen zoals immuungecompromitteerde patiënten en pasgeborenen. Als een hulpverlener met een infectieuze aandoening wel patiënten behandelt, dan kan hij zo nodig persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. 1,2,12

Voorbeelden van infecties waarbij de hulpverlener een risico-inschatting moet maken:

  • furunkel; 
  • panaritium;
  • diarree;
  • kinkhoest;13
  • herpesinfectie van huid of slijmvliezen;14
  • conjunctivitis;
  • hepatitis.15

Ook na een opname of werken in een buitenlands ziekenhuis of verpleeghuis is een risico-inschatting nodig in verband met het risico op MRSA/BRMO.

Immuun- en vaccinatiestatus van de hulpverlener

Aanbevelingen immuun- en vaccinatiestatus

  • Voer als werkgever een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) uit met betrekking tot de immuun- en vaccinatiestatus van personeel. Bied zo nodig aanvullende vaccinatie aan. 
  • Vaccineer alle hulpverleners in de huisartsen- en verloskundigenpraktijk tegen hepatitis B. Controleer het anti-HBs een maand na de laatste injectie.

Achtergrondinformatie immuun- en vaccinatiestatus

Elke werkgever moet een risico-inventarisatie en -evaluatie uitvoeren met betrekking tot de immuun- en vaccinatiestatus van personeel. Dit houdt in dat de werkgever op de hoogte is van de immuunstatus van zijn personeel en zo nodig aanvullende vaccinatie aanbiedt of andere aanvullende maatregelen treft bij uitbraken of (mogelijk) contact met infectieziekten.16 

Vanwege het risico op blootstelling aan bloed hoort iedere huisarts of medewerker gevaccineerd te zijn tegen hepatitis B. De immunisatie voor hepatitis B moet een maand na de laatste injectie worden gecontroleerd.

Voor specifieke vragen over hepatitis B, bijvoorbeeld hoe een praktijk moet omgaan met een medewerker die hepatitis B-positief is of met een nonresponder op de hepatitis B-vaccinatie, wordt verwezen naar de desbetreffende ziektespecifieke richtlijnen.17

Aanvullende informatie over Arbowetgeving en RI&E met betrekking tot de immuunstatus van personeel staat in bijlagen 3 en 4 bij deze richtlijn.

MRSA of BRMO

Aanbevelingen MRSA of BRMO

  • Hanteer bij patiënten die (mogelijk) MRSA- of BRMO-positief zijn de algemeen gebruikelijke hygiënemaatregelen op het gebied van persoonlijke hygiëne, handhygiëne en kleding. 
  • Gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen zoals handschoenen, gezichtsbeschermers of beschermende kleding bij contact met bloed of ander lichaamsvocht, secreta en excreta, slijmvliezen, niet-intacte huid of materialen die (mogelijk) besmet zijn.

Achtergrondinformatie MRSA of BRMO

In de eerste lijn zijn geen aanvullende maatregelen nodig bij patiënten die (mogelijk) MRSA- of BRMO-positief zijn. Uiteraard gelden wel de algemeen gebruikelijke hygiënemaatregelen, zoals persoonlijke hygiëne en handhygiëne. Als er contact is met bloed of ander lichaamsvocht, secreta en excreta, slijmvliezen, niet-intacte huid of materialen die (mogelijk) besmet zijn, dan worden aanvullende maatregelen geadviseerd zoals handschoenen, gezichtbeschermers en disposable beschermende kleding.

Tijdens een invasieve ingreep bij een MRSA-positieve patiënt wordt het gebruik van een chirurgisch mondneusmasker sterk aanbevolen. MRSA kan zich makkelijk nestelen in de neus en keel als het via de handen of handschoenen wordt overgedragen. 

Zie voor meer informatie de LCI-richtlijn BRMO of de WIP-richtlijn Meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) met gedetailleerde informatie (voor ziekenhuizen).18

Meldingsplichtige infectieziekten

Aanbeveling meldingsplichtige infectieziekten

Infectieziekten die behoren tot categorie A, B1, B2 en C moeten bij de GGD gemeld worden.

Achtergrondinformatie meldingsplichtige infectieziekten

In Nederland bestaat voor een aantal infectieziekten een meldingsplicht, zodat deze op een adequate manier bestreden kunnen worden.

Afhankelijk van de ernst worden de meldingsplichtige infectieziekten ingedeeld in de categorieën A, B1, B2 en C. Deze indeling is gebaseerd op de mate waarin dwingende maatregelen opgelegd kunnen worden om de bevolking te beschermen.

Bij een uitbraak van een meldingsplichtige infectieziekte, met name uit categorie A of B, kunnen de adviezen over infectiepreventie (welke persoonlijke beschermingsmiddelen, reiniging en desinfectie van ruimten en afvalbeheer) afwijken van wat men gewend is in de huisartsen- of verloskundigenpraktijk. Voor deze specifieke adviezen wordt verwezen naar de ziekte specifieke richtlijnen van de verschillende aandoeningen.

Bij groep A horen de ernstige infectieziekten zoals MERS-coronavirus, pokken, polio, severe acute respiratory syndrome (SARS) en virale hemorragische koorts. Als hiervan sprake is kunnen zo nodig wettelijke maatregelen worden opgelegd, zoals gedwongen opname tot isolatie of thuisisolatie, gedwongen onderzoek, gedwongen quarantaine (inclusief medisch toezicht) en verbod van beroepsuitoefening.

Ook voor de infectieziekten uit groep B1 en B2 kunnen zo nodig wettelijke maatregelen worden opgelegd. Bij groep B1 horen momenteel de volgende infectieziekten: humane infectie met dierlijk influenzavirus, difterie, pest, rabiës en tuberculose. Bij groep B2 horen momenteel: buiktyfus, (typhoid fever), cholera, hepatitis A, hepatitis B, hepatitis C (recent opgelopen), kinkhoest, mazelen, paratyfus, rubella, shigatoxineproducerende Escherichia coli /enterohemorragische Escherichia coli-infectie (STEC), shigellose, invasieve groep A-streptokokkeninfectie en voedselinfectie voor zover vastgesteld bij twee of meer patiënten met een onderlinge relatie wijzend op voedsel als bron.

Voor de infectieziekten uit groep C kunnen geen dwingende maatregelen worden opgelegd. Bij de melding wordt wel om persoonsgegevens gevraagd, zodat er maatregelen (op vrijwillige basis) aan de patiënt of anderen kunnen worden geadviseerd. De volledige lijst van infectieziekten behorende tot groep C staat op de website van het RIVM. De snelheid waarmee gemeld moet worden bij de GGD is variabel en afhankelijk van welke infectieziekte het betreft, hiervoor wordt eveneens verwezen naar de website van het RIVM, www.rivm.nl.25

Preventie van accidenteel bloedcontact

Aanbevelingen ter preventie van accidenteel bloedcontact

Algemene voorzorgsmaatregelen

  • Gebruik, waar van toepassing, persoonlijke beschermingsmiddelen zoals handschoenen, beschermende kleding, oogbescherming en mondneusmasker.
  • Voer als werkgever periodiek een risicobeoordeling uit van situaties met scherpe medische hulpmiddelen en voer waar nodig maatregelen in die de kans op een snij- en/of prikaccident zo veel mogelijk verkleinen.
  • Als er kans is op letsel of infectie door een scherp medisch hulpmiddel én als vervanging door een niet-scherp medische hulpmiddel niet mogelijk is: gebruik een scherp medisch hulpmiddel met een ingebouwd veiligheids- en beschermingsmechanisme.

Naalden

  • Gebruik naalden met een ingebouwd veiligheids- en beschermingsmechanisme tegen scherpe letsels.
  • Recappen (doppen op injectienaalden terugzetten) is verboden.
  • Deponeer de naald direct na gebruik in een speciaal voor dit doel ontworpen container. Buig of breek naalden niet en manipuleer ze ook niet op een andere manier, tenzij de fabrikant aangeeft dat deze handelingen veilig kunnen worden uitgevoerd bij dit product. Dit geldt niet alleen voor naalden die gebruikt zijn om bloed af te nemen, maar ook voor naalden die gebruikt zijn voor intramusculaire of subcutane toediening, bijvoorbeeld de toediening van insuline. 
  • Gebruik bij hechten een naaldvoerder en pincet ter preventie van perforaties van de handschoenen. Wees alert bij het bevestigen van de naald in de naaldvoerder.

Bloedafname

  • Draai na bloedafname de naald niet van de houder af, maar doe naald en houder in de daarvoor bestemde container.
  • Neem bloed (inclusief bloedkweken) af met behulp van een gesloten afnamesysteem zoals een vacuümsysteem, of gebruik een naaldloos transfersysteem. Draag bij bloedafname handschoenen als geen gesloten afnamesysteem beschikbaar is.

Achtergrondinformatie preventie van accidenteel bloedcontact

Risico op een accidenteel bloedcontact bestaat in situaties zoals: 

  • handelingen waarbij werknemers een bepaald scherp voorwerp gebruiken (of daarbij assisteren) zoals het geven van een injectie en het maken van een incisie; 
  • handelingen waarbij lichaamsvocht kan wegspatten, zoals chirurgische ingrepen, bevallingen en wondverzorging; 
  • onvoorziene situaties zoals het vallen van een scherp voorwerp, onvoorzien vrijkomen van lichaamsvocht, bijten en andere verwondingen door agressie; 
  • verwerking van materialen zoals: opruimen en schoonmaken van herbruikbare scherpe voorwerpen, het opruimen van wegwerpmateriaal, vervoer van materiaal of afval, zwerfnaalden.

Onder hoge werkdruk, met name in acute situaties, doet een accidenteel bloedcontact zich eerder voor.

Conform het Arbobesluit art. 4.85 en 4.86 is de werkgever verplicht om periodiek een risicobeoordeling uit te voeren van situaties met scherpe medische hulpmiddelen en waar nodig maatregelen te nemen die de kans op een snij- en/of prikaccident zo veel mogelijk verkleinen.
Scherpe medische hulpmiddelen zijn bijvoorbeeld messen, naalden, naaldvoerders met naald, scherpe haken en chirurgisch instrumentarium.

Conform het Arbobesluit art. 4.97 lid 2 is het verplicht om een scherp medisch hulpmiddel met een ingebouwd veiligheids- en beschermingsmechanisme te gebruiken in situaties met kans op letsel of infectie door een scherp medisch hulpmiddel waarbij vervanging door een niet-scherp medisch hulpmiddel niet mogelijk is.19

Handelswijze bij accidenteel bloedcontact

Aanbevelingen handelswijze bij accidenteel bloedcontact

  • Druk de wond direct goed uit zodat een goede bloeding van de wond ontstaat en spoel vervolgens de wond met kraanwater uit onder een flink stromende kraan of met fysiologisch zout. Desinfecteer hierna de wond met een huiddesinfectans.
  • Bij besmetting van de slijmvliezen: spoel direct en zo goed mogelijk met kraanwater uit onder een flink stromende kraan of met fysiologisch zout. Of gebruik een oogdouche (indien van toepassing). Bij besmetting van de mond het spoelsel uitspugen en niet doorslikken.

Aanbevelingen voor de afhandeling van een accidenteel bloedcontact

  • Maak als instelling afspraken over de verdere afhandeling van een accidenteel bloedcontact, bijvoorbeeld via de bedrijfsarts, de GGD, het regionale ziekenhuis of een andere onafhankelijke organisatie.

Voor meer informatie over veilige naaldsystemen zie Achtergrondinformatie veilige naaldsystemen.

Voor de handelswijze bij accidenteel bloedcontact zie Accidenteel bloedcontact – voorbeeldprotocol.

Achtergrondinformatie handelswijze accidenteel bloedcontact

Iedere instelling moet een protocol hebben waarin duidelijk staat vermeld wat te doen bij accidenteel bloedcontact (risico-inschatting, te nemen maatregelen en verdere afspraken over afhandeling van het accident). Dit kan op verschillende manieren zijn geregeld, bijvoorbeeld binnen de instelling via de bedrijfsarts, de GGD, het regionale ziekenhuis of een andere onafhankelijke organisatie.
De Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektenbestrijding (LCI) publiceerde in april 2007 de Richtlijn Prikaccidenten. De GGD is hiervoor het uitvoerend orgaan. Deze richtlijn beschrijft het beleid na prik-, bijt-, snij- en spataccidenten met bloed en andere lichaamsvloeistoffen en is gericht op mogelijke blootstelling aan hepatitis B, hepatitis C en hiv. De richtlijn is bedoeld voor alle artsen, verpleegkundigen, deskundigen infectiepreventie en overige hulpverleners die betrokken zijn bij de beoordeling van prikaccidenten.17

Toedieningspennen

Aanbevelingen toedieningspennen

  • Gebruik de toedieningspen patiëntgebonden. Het reservoir van de pen kan met bloedoverdraagbare pathogenen zijn gecontamineerd.
  • Label de toedieningspen met de gegevens van de patiënt.
  • Gebruik voor elke injectie een nieuwe naald. Als iemand anders dan de patiënt zelf de toedieningspen hanteert, gebruik dan zo mogelijk naalden met een veiligheidssysteem.

Achtergrondinformatie toedieningspennen

Toedieningspennen zijn insulinepennen, maar bijvoorbeeld ook patiëntgebonden glucosemeters en glucoseprikkers.17

Containers voor scherp afval

Aanbevelingen containers voor scherp afval

  • Gebruik voor het weggooien van naalden en andere kleine scherpe voorwerpen naaldcontainers die voldoen aan de UN-keureisen. De eisen zijn:
    • De naaldcontainers zijn van hard plastic, ondoordringbaar voor naalden en lekdicht.
    • De naaldcontainers hebben een voorziening waarmee de naald van de spuit of naaldhouder kan worden gescheiden zonder de naald met de handen aan te raken. 
    • De naaldcontainers zijn zo af te sluiten dat ze niet spontaan open kunnen gaan of heropend kunnen worden.
    • Zorg voor ruim voldoende naaldcontainers en let erop dat ze binnen handbereik zijn (ook in de visitetas).
  • Vervang naaldcontainers als ze zijn gevuld tot aan de op iedere naaldcontainer daartoe aangegeven lijn. 
  • Voer gebruikte naaldcontainers af door ze aan te bieden aan een erkende inzamelaar die voorkomt op de VIHB-lijst (zie verder onder ‘Afvoer van afval’).

Achtergrondinformatie containers voor scherp afval

Gebruikte naaldcontainers worden gerekend tot afval met infectierisico en mogen alleen worden afgevoerd door erkende inzamelaars die zijn opgenomen op de zogenaamde VIHB-lijst.17

Afvoer van afval met infectierisico

Aanbevelingen afvoer van afval met infectierisico

  • Bewaar gebruikte naalden en andere scherpe voorwerpen in speciaal daarvoor bestemde containers (UN-code 3291). Voer ze ook in deze containers af. 
  • Volle naaldencontainers worden beschouwd als afval met infectierisico en moeten gescheiden van het overige praktijkafval worden aangeboden. Lever de containers in bij een erkende inzamelaar, die op de zogenaamde VIHB-lijst staat (VIHB=vervoerder, inzamelaar, handelaar of bemiddelaar van afvalstoffen).
  • Voer placenta’s die zijn geboren bij poliklinische bevallingen af volgens de regels van het ziekenhuis.
  • Placenta’s die zijn geboren bij een thuisbevalling kunnen worden afgevoerd met het huishoudelijk afval. Verpak de placenta in een stevige (of dubbele) plastic zak en deponeer het in de vuilcontainer. 

Achtergronden afvoer van afval met infectierisico

Het afvalbeheer (inzameling, vervoer, verwerking) is in Nederland uitgewerkt naar afvalstromen in zogenaamde sectorplannen. Voor een groot deel van het afval uit de gezondheidszorg is sectorplan 19 van toepassing: ‘Afval van gezondheidszorg bij mens of dier’. Onder dit sectorplan valt het afval dat vrijkomt bij diagnostiek, behandeling en preventie van ziekte. Een deel van dit afval wordt aangemerkt als gevaarlijk afval, bijvoorbeeld afval waaraan een infectierisico verbonden is. Met name met deze vorm van afval hebben huisartsen en verloskundigen te maken. Al het afval dat meer dan een minimale hoeveelheid niet opgedroogd bloed of andere lichaamsvochten bevat, wordt gezien als afval met infectierisico. Alleen als bloed of andere lichaamsvochten zijn opgedroogd of volledig geabsorbeerd in bijvoorbeeld verband of celstofonderleggers, mogen ze worden afgevoerd met het overige bedrijfsafval. Ook scherp afval wordt beschouwd als afval waaraan een infectierisico verbonden is, zelfs als het materiaal niet in contact is geweest met bloed of lichaamsvochten. Verder valt kweekmateriaal, zoals dipslides, onder afval met infectierisico.

Het gevaarlijke afval moet worden verzameld en afgevoerd in speciale containers. Voor naalden, scalpelmesjes en ander klein gevaarlijk afval kan dit in een naaldencontainer. Naaldencontainers en andere containers voor afval met infectierisico moeten zijn voorzien van UN-nummer 3291.

De overheid stelt eisen op het gebied van hygiëne, opslag en afgifte van risicohoudende medische afvalstoffen. De hulpverlener is verantwoordelijk voor de opslag en de verpakking van de afvalstoffen in zijn praktijk. Het gevaarlijke afval mag alleen worden ingezameld door een erkende inzamelaar die voorkomt op de zogenaamde VIHB-lijst (VIHB = vervoerder, inzamelaar, handelaar of bemiddelaar van afvalstoffen).

Voor afval dat bij mensen thuis vrijkomt, is de particulier verantwoordelijk (huishoudelijk afval volgens sectorplan 1). Medisch afval dat bijvoorbeeld vrijkomt bij een thuisbevalling of miskraam, mag afgevoerd worden met het huisvuil. Een placenta kan zelfs als GFT afgevoerd worden omdat het om biologisch afbreekbaar afval gaat. Particulieren mogen een placenta of miskraam (tot een zwangerschapsduur van 24 weken) ook zelf begraven (bij voorkeur op een diepte van ten minste één meter om opgraving door dieren te voorkomen).20

Een procedurebeschrijving voor het behandelen en afvoeren van de verschillende afvalstromen binnen een praktijk is te vinden in Afvalbeheer huisartsenvoorzieningen – voorbeeldprocedure.

Bijlage A – Categorie A ADR-lijst (pdf)

Bijlage B – NHG-Praktijkkaart Stroomschema Afvalbeheer Huisartsenpraktijk (pdf)

Bijlage C – Afvalstromen in de huisartsenpraktijk (pdf)

Bijlage D – Nadere toelichting op de begrippen (pdf)

Overige aanbevelingen infectiepreventie in specifieke situaties

Aanbevelingen desinfectie bij injecties

  • Desinfecteer de huid bij het geven van een intra-articulaire injectie en voorafgaand aan het afnemen van bloedkweken. Bij intraveneuze, intramusculaire en subcutane injecties is desinfectie van de insteekplaats niet nodig, tenzij de patiënt immuungecompromitteerd is. 21,12

Aanbevelingen cryotechniek voor het bevriezen van wratten

  • Doop de wattenstokjes voor het bevriezen van wratten met vloeibare stikstof slechts éénmaal in de vloeibare stikstof omdat virussen zoals hepatitis B, hiv en HPV in de zeer koude stikstof kunnen overleven.

Aanbevelingen elektrocoagulatie

  • Houd rekening met brandgevaar bij gebruik van alcohol als desinfectans bij elektrocoagulatie en laat de aangebrachte alcohol voor aanvang van de ingreep volledig verdampen. 
  • Neem beschermende maatregelen – zoals een beschermende bril, een chirurgisch mondneusmasker of zo nodig een adembeschermingsmasker (FFP2) en niet-steriele handschoenen – bij cauteriseren in risicovolle situaties, zoals gevaar van spatten of cauteriseren van geïnfecteerde laesies (bijvoorbeeld genitale wratten met HPV).
  • Zorg bij elektrocoagulatie voor voldoende ventilatie.22

Voor infectiepreventieve maatregelen tijdens kleine verrichtingen, zie Infectiepreventie tijdens (kleine) verrichtingen – voorbeeldwerkafspraak.

Aanbevelingen voor wondverzorging en postoperatieve patiënten staan in:

Aanbevelingen over intraveneuze toedieningen, dialyse, blaaskatheterisatie en epidurale en spinale pijnbestrijding vindt u in de desbetrreffende WIP-richtlijnen uit het WIP-pakket verpleeghuizen, woon- en thuiszorg of het WIP-pakket verpleeghuizen, woonzorgcentra en kleinschalig wonen:

  • de WIP-richtlijn Intraveneuze toedieningen;
  • de WIP-richtlijn Dialyse (CAPD/CCPD);
  • de WIP-richtlijn Verzorging bij urinelozing en stoelgang;
  • de WIP-richtlijn Epidurale en spinale pijnbestrijding.